Geschiedenis

Geschiedenis

Bocholt

Van Bucolt naar Bocholt

De heerlijkheid Bocholt dagtekent waarschijnlijk uit de tweede helft van de 12deeeuw. Oorspronkelijk droeg zij de naam “Bucolt”, wat beukenbos of beukenhout betekent (de oudste geschreven bron die “Bucolt” vernoemt dateert uit 1162, maar dhr. Bussels twijfelt in zijn verzamelde opstellen over de geschiedenis van Bocholt of het hier wel om onze gemeente gaat). De naam wijzigde veel in de loop van de geschiedenis: Boucholt (1371), Bouchoult (1375), Bocholtz (1434), Bouchout (1456) en Bochout (1600). Sinds 1673 spreekt men van Bocholt.

Bocholt en omgeving behoorden tot 1365 bij het toenmalige Graafschap Loon en vanaf 1365 tot 1789 bij het prinsbisdom Luik. Tot aan de Franse revolutie resideerden de Heren van Bocholt op de “Damburg”, een versterkte herenhoeve in het centrum van de gemeente. De heren van Bocholt verbleven op deze “Damburg” en spraken recht in onze gemeente. De belangrijkste families waren o.a. Van Born, van Horn, van Bocholtz, de Lannoy en Furstenberg. 
Omstreeks 1648 werd de Damburg verwoest door de troepen van de hertog van Mansfeld. Het huidige gebouw dateert uit 1715. 

In 1758 kreeg Adriaan Geerkens de toelating om met een brouwerij te beginnen. Dit betekende meteen de start van de latere brouwerij Martens, die met haar heerlijke pils en verfrissende sezoens ook bijdraagt tot de bekendheid van onze gemeente.
De geschiedenis van de brouwerij kan je beleven in het vermaarde Bocholter Brouwerijmuseum.

Het leven in Bocholt centraliseert zich rond haar parochiekerk die aan patroonheilige St.-Laurentius is gewijd. Omstreeks 1231 lieten de Graven van Loon de St.-Laurentiuskerk in Maaslands-Gotische stijl optrekken. In de strijd tussen de Graaf van Loon en de Prinsbisschop van Luik werd zij voor het grootste gedeelte verwoest. De toren uit 1411 trotseerde de verwoesting. Het huidige schip dateert van 1476. In 1910 werd de kerk alom bekend door haar beroemde torenverplaatsing. De Bocholtenaren waren verplicht hun kerk te vergroten wegens een enorme bevolkingstoename. De toren werd 9,4 meter verplaatst en deze gebeurtenis vormt een apart hoofdstuk in de plaatselijke geschiedschrijving. Het werk gebeurde onder leiding van de Amerikaan Weiss en de Italiaan Morglia. Sindsdien dragen de Bocholter parochianen met fierheid de vleiende bijnaam van “DE TORENKRUIERS”. Op 14 september 1944 werd de kerk door de terugtrekkende Duitse troepen in brand gestoken en zwaar beschadigd. In 1950 werd ze heropgebouwd.

Kaulille

Dorp van Teuten en Bokkenrijders

De oudste vermelding van de gemeente Kaulille dateert uit een document van 1249. Volgens de plaatsnamenstudie zou Kaulille afgeleid zijn van “kraaienlille” hetgeen staat voor “Lindenbos waarin kraaien huizen”. 
De oudste overblijfselen van menselijke aanwezigheid in Kaulille zijn de terpen: grafheuvels uit de ijzertijd (van 1200 tot 300 V.C.)

Vanaf 1303 is er sprake van de parochie Kaulille. De toren van de huidige Monulphus- en Gondulfuskerk dateert nog van die tijd. Het schip van de huidige kerk zelf werd in 1932 gebouwd (opmerkelijk interieur van kunstenaar Thomas Watson). 
Kaulille was tijdens de 17de, 18de en 19de eeuw een centrum van de bekende teuten. Dit waren rondreizende handelaars, die hun handelsgebied uitbreidden tot Noord-Holland, Duitsland en zelfs Denemarken. In de winter vervaardigden deze teuten hun goederen (elleteuten maakten stof, koperteuten, …), die ze ’s zomers dan verkochten. Na hun trektochten hielden ze dan een groot feest in het Keizershof, een teutenafspanning uit 1555.

In die tijden werden de inwoners van Kaulille geterroriseerd door de beruchte bokkenrijders, die er niet voor terugschrokken de dorpskerk leeg te plunderen. Het waren de Kaulillenaren die hen in 1789 hielpen arresteren. 

In Kaulille vind je ook de Sevensmolen, een kleine grondzeiler die dateert van het einde van de 19de eeuw. In het molenhuisje heeft de Heemkundige Kring van Kaulille een museumpje ingericht over de geschiedenis van Kaulille. 

Op het einde van de 19de eeuw kende Kaulille een forse bevolkingstoename door de komst van buskruitfabriek Cooppal (het latere P.R.B.). Ook de oprichting van een legerkazerne van het regiment “Grenswacht” bracht nieuwe inwoners naar Kaulille. 
Kaulille fuseerde in 1977 met Bocholt.

Reppel

Aan de oevers van de Abeek

St.-Willibrordus (toenmalig Iers missionaris in onze streken) liet tijdens de 8ste eeuw een houten kerkje bouwen in het dorpje Reppel. In het testament van Willibrordus uit 758 werd Reppel reeds vernoemd. Daarmee is het de oudst vernoemde deelgemeente van Bocholt. 

Het dorp was toen eigendom van een beheerder (villa). Het vormde een kleine gemeenschap langs de oever van de bestaande Abeek. Vandaar de naam “repla”, wat afgeleid is van het latijnse “ripa of ripula”, hetgeen “kleine oever” betekent. 
In 1482 werd de houten Willibrorduskerk vervangen door een stenen gebedshuis. Het huidige koor en de toren dateren nog van die tijd. Na Wereldoorlog I werd de kerk vergroot en in 1925 kon men de eerste steen van de nieuwe kerk inwijden. 

Dat waren ook de hoogdagen van de arseenfabriek in Reppel. Te samen met de “lepelfabriek”, Reppel Inox, vormde de arseenfabriek decennialang het industriële hart van de gemeente. Intussen zijn beide fabrieken verdwenen. De oudste watermolen van België ligt ook in Reppel: de watermolen van Reppel, ook wel ooit de Scheyffaertsmolen genoemd, werd voor de eerste maal vermeld in 856. Rond deze watermolen werd een recreatieoord gecreëerd. 

De prachtige pastorij in de Monshofstraat dateert van het begin van de 17de eeuw. 

Reppel fuseerde in 1970 met Bocholt. Het voormalige gemeentehuis doet nu dienst als buurthuis.

Lozen

Ontstaan aan twee kanalen

Lozen was vroeger een heide- en moerasgebied. De huidige Leemskuilenstraat herinnert nog aan de toenmalige leemkuil, die hier gelegen moet hebben. Deze leem werd gebruikt bij de afwerking van hutten en huizen.
De groei van Lozen werd bevorderd door het graven van de kanalen: de Zuid-Willemsvaart (1821-1826), en het kanaal Bocholt-Herentals (omstreeks 1843).

De Zuid-Willemsvaart is ontstaan als een idee van Napoleon en werd destijds omschreven als Le grand Canal du Nord. Toch was het Konin Willem I van Nederland die het kanaal afmaakte. Wegens het hoogteverschil was men genoodzaakt 20 sluizen te voorzien op de Zuid-Willemsvaart, waarvan sluis 17 en 18 respectievelijk in Lozen en in Veldhoven gelegen zijn. Vlak vóór sluis 17 maakt het kanaal een bocht van 90 graden: de beruchte “Stop van Lozen”. Hier ontwikkelde zich een klein handelscentrum. In Lozen lagen droge heidegronden. In de 19de eeuw realiseerde men hier wateringen. Men liet water uit het kanaal Bocholt-Herentals vloeien dat afliep naar de lager gelegen Zuid-Willemsvaart. Zo ontstond een vruchtbaar gebied. Het hooi dat hier gewonnen werd, gebruikte men vroeger in de legerkazerne van Leopoldsburg als paardenvoer en om matrassen op te vullen. Later plantte men er bomen om hout voor lucifers te winnen (Union Match). Nu vormt het, het prachtige natuurgebied Lozerheide. 

Lozen is steeds een deel van de gemeente Bocholt geweest. De inwoners van Lozen moesten 5 km afleggen om in Bocholt naar de kerk te gaan. Toen de kerk in Bocholt omstreeks 1885 te klein werd door de grote bevolkingstoename en de vergroting van de kerk van Bocholt geen soelaas bracht, werd beslist om van Lozen een afzonderlijke parochie te maken. Vanaf 1890 begonnen de parochianen met de bouw van hun kerk en in 1900 konden zij deze plechtig wijden ter ere van St.-Benediktus. Daarmee is ze de enige kerk in de provincie Limburg die aan deze heilige is gewijd.